Overzicht vogelgriep in Frankrijk

Ruim de helft van de besmettingen werd gevonden enkel op basis van virologisch onderzoek uitgevoerd op monsters die in het kader van het verhoogde toezicht werden genomen, zonder dat er klinische problemen werden vastgesteld. Dit verhoogde toezicht is opgestart op alle pluimveehouderijen in de regio, nadat de eerste uitbraken werden vastgesteld. De verklaring hiervoor is dat alle tot nu toe gevonden virussen (H5N1, H5N2, H5N9) Europese H5-stammen zijn, klassieke stammen dus die hun hoogpathogene karakter voornamelijk of uitsluitend vertonen bij kippen, kalkoenen, parelhoenders, fazanten en dergelijke, maar die weinig of soms geen klinische problemen veroorzaken bij eenden en ganzen.
Het is nog niet duidelijk hoe de verschillende uitbraken aan elkaar gelinkt zijn, maar het leidt geen twijfel dat het slecht toepassen van de bioveiligheidsregels op deze bedrijven mee een rol speelt. Mogelijk is er op dat vlak initieel een vals gevoel van veiligheid ontstaan doordat de betrokken virussen weinig of geen problemen veroorzaken bij eenden, en is er zo ook na het opduiken van de eerste uitbraken nog virus verspreid.
De Franse overheid pakt elke uitbraak met de klassieke, Europese aanpak aan (zoals dat ook in België zou gebeuren). Ze doodt alle gevoelige dieren op de besmette bedrijven (HPAI en LPAI) en bakent rond elke uitbraak de klassieke risicogebieden (3 km en 10 km) af waarbinnen strenge bioveiligheidsmaatregelen en strikte beperkingen gelden voor alle activiteiten in de pluimveesector. Bovendien is alle handelsverkeer van pluimvee en risicoproducten vanuit de betrokken risicogebieden opgeschort.
Het FAVV acht het op dit ogenblik nog niet opportuun om de maatregelen in ons land aan te passen. Deze analyse is vooral gebaseerd op de volgende 3 elementen:
De pluimveesector in België heeft geen diercontacten (levend pluimvee of broedeieren) noch andere contacten (voeder, technische ondersteuning, dierenarts, pakploegen, ….) met de 5 getroffen departementen, die toch nog steeds behoorlijk ver (> 700 km) verwijderd zijn van België.
Wat betreft de hobbysector (duiven, siervogels) zijn er momenteel geen bijzondere contacten met deze regio.
De uitbraken zijn schijnbaar niet onmiddellijk gelinkt met wilde vogels en de najaarstrek gaat niet in onze richting. Daarmee zijn trekvogels en wilde vogels in het algemeen geen onmiddellijke risicofactor voor België.
De huidige voorzorgsmaatregelen wat betreft contacten met de risicogebieden (4-dagenregel en bijkomende R&O bij terugkeer uit de risicogebieden) en de gebruikelijke bioveiligheidsregels in de ganse sector en in het bijzonder op de pluimveehouderijen, zouden voldoende moeten zijn om het huidige risiconiveau op te vangen (klik hier voor een samenvatting van alle maatregelen van kracht in ons land). Uiteraard geldt deze aanname enkel indien de sector deze bioveiligheidsregels inderdaad strikt en correct toepast.
Het FAVV vestigt ten slotte nogmaals de aandacht op de verplichting om monsters voor onderzoek over te maken aan DGZ of ARSIA wanneer de productieparameters (legcijfer, opname van voeder en water, sterftecijfer) op een houderij of bij een lot pluimvee ongunstige waarden vertonen. Ik kan niet genoeg benadrukken dat dit een essentieel element is in het vroegtijdig opsporen van vogelgriep, een element dat spijtig genoeg nog steeds te weinig gebruikt wordt door de sector.